De kinderstoel zwierde koortsachtig door de
kamer, in het ritme van de tergende klok. Scheller
dan ooit denderde de trein langs het oude
Spoorhuis. Zij hield de handen tegen haar oren.
Ze plukte klaprozen, at onrijpe Kruisbessen,
haar witte hemd te drogen op de bleek. Het
touw steevast om haar middel, hield misère op
afstand. Ontrafelde geheimen tot blauwe plekken.
Het was de paplepel die ze stoicijns weigerde, de
klonten te dik. Het waren de kleuren en de wind om
het huis die haar toefluisterden. Die haar dansend
het koord op lieten gaan in tijdloze verwondering.
Conny Lahnstein
13 januari 2018