Ochtendgloren
De dag waarop hij die zwarte jas
aantrok, wist hij het. Er werd iets van 
hem verlangd, er moest iets gebeuren. 
Hij opende de deur, keek naar links en 
naar rechts, sloot het hek achter zich, 
stak over zonder omkijken en liep zijn 
schaduw achterna.
De buren kwamen naar buiten en 
zagen hem gaan, zwaaiden voorzichtig. 
Vroegen zich nog even af, waar hij 
naartoe zou gaan. Maar de tuinen 
moesten geveegd en de heggen 
gesnoeid. De gedachten verzonken
in dagelijkse beslommeringen.
Hij liep tot aan de bosrand, door tot 
aan het duin, at dauwbraam en stak wat 
veren op zijn hoed. Zijn voeten brachten 
hem tot aan de zee. Het zuigend zand 
omsloot zijn enkels als genageld. Daar tuurde 
hij tot aan zijn leegste leegte, voorbij de 
ondergaande zon en de purperen nacht. 
Het ochtendgloren verwaaide zijn jas,
verkoos de open zee. Hij twijfelde hem
achterna. Maar, de steltlopertjes en sternen, 
de krabben, schelpen en kruken op de pier.
Het wier en het wuivende helm gebaarden 
hem tomeloze schoonheid. Terug liep hij,
keek nog een keer achterom, en wierp
zijn schaduw vooruit, maar wist nu zeker
door het licht van de zon.
Conny Lahnstein
14 juli 2016
gedicht ter bemoediging voor P.F.